Nieuws

UBO-register: Nieuwe overgangsregeling voor Wwft-instellingen toegelicht

Minister Van Weyenberg van Financiën heeft recent de Tweede Kamer geïnformeerd over de huidige status van het UBO-register. In deze update is ook een overgangsregeling opgenomen voor Wwft-instellingen die momenteel geen directe toegang hebben tot de gegevens in het UBO-register. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) heeft nu nader uitgelegd wat deze nieuwe overgangsregeling inhoudt voor Wwft-instellingen.

Tijdelijk geen toegang tot UBO-gegevens
Sinds 27 maart 2022 zijn Nederlandse organisaties verplicht om hun UBO’s in het UBO-register te registreren. Echter, door een uitspraak van het Europees Hof van Justitie op 22 november 2022 is de Kamer van Koophandel (KvK) tijdelijk gestopt met het verstrekken van informatie uit het UBO-register. Dit betekent dat Wwft-instellingen momenteel geen toegang hebben tot het UBO-register.

Huidige regeling tot 1 juni 2024
Op dit moment kunnen Wwft-instellingen tot 1 juni 2024 gebruikmaken van een bevestigingsmail van de KvK om na te gaan of een juridische entiteit in het UBO-register is geregistreerd. Deze regeling vervalt per 1 juni 2024, zoals gemeld door de Wwft-toezichthouder BFT.

Nieuwe overgangsregeling vanaf 1 juni 2024
Vanaf 1 juni 2024 kunnen Wwft-instellingen een gewaarmerkt uittreksel uit het UBO-register opvragen bij nieuwe klanten waarmee zij een zakelijke relatie aangaan. De klant kan dit uittreksel verkrijgen bij de KvK en aan de Wwft-instelling verstrekken. Deze maatregel is tijdelijk en geldt totdat Wwft-instellingen weer toegang krijgen tot het UBO-register. Vanaf dat moment zijn zij wettelijk verplicht zelf het UBO-register te raadplegen en eventuele onjuiste UBO-gegevens aan de KvK te melden.

Geen effect op bestaande klanten
De nieuwe overgangsregeling heeft geen impact op bestaande klanten van Wwft-instellingen. Als een UBO eerder is geregistreerd door de Wwft-instelling, bijvoorbeeld via een bevestigingsmail van de KvK, is het niet nodig om opnieuw een gewaarmerkt uittreksel op te vragen.

UBO-register als ondersteunend middel
Volgens artikel 3 van de Wwft moeten Wwft-instellingen een klantonderzoek uitvoeren. Dit onderzoek vereist het identificeren van de (pseudo-)UBO’s van een klant en het nemen van redelijke maatregelen om hun identiteit te verifiëren. Het UBO-register fungeert hierbij als een ondersteunend hulpmiddel en niet als de enige informatiebron. Ook een gewaarmerkt uittreksel uit het UBO-register bewijst alleen dat een UBO geregistreerd is, maar de Wwft-instelling moet altijd aanvullend onderzoek doen. Dit onderzoek kan gebruikmaken van documenten zoals statuten, aandeelhoudersregisters, certificaathoudersregisters en maatschapscontracten, afhankelijk van de rechtsvorm van de klant.

Bij HLG accountants en adviseurs helpen wij u graag om te bepalen of uw UBO registratie in orde is. Ook beantwoorden wij vragen die u wellicht heeft ten opzichte van de UBO registratie en de Wwft. Wij denken graag met u mee. Neem contact met ons op voor meer informatie of advies op maat.

Auteur: Harry Geerts, Partner

Verhoging grensbedragen en meldingsplicht bij intrekking van wettelijke controleopdracht

Wij informeren onze klanten graag over recente wijzigingen in de regelgeving die van invloed kunnen zijn op de wettelijke controleopdrachten. Op 12 maart jongstleden is in het Staatsblad een besluit gepubliceerd dat de grensbedragen voor controleplicht heeft verhoogd. Deze wijziging geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2023. Dit kan betekenen dat sommige rechtspersonen, die op basis van de oude grensbedragen controleplichtig waren, nu niet langer aan deze verplichting hoeven te voldoen.

Wat betekent dit voor u?
Voor rechtspersonen die in 2023 nog controleplichtig waren op basis van de oude grensbedragen, leidde dit vaak tot het verlenen van een wettelijke controleopdracht aan een accountantsorganisatie. Met de nieuwe verhoogde grensbedragen is het mogelijk dat deze controleplicht komt te vervallen. Als dit voor uw rechtspersoon geldt, kunt u besluiten om de controleopdracht in te trekken.

Hoe werkt het intrekken van een controleopdracht?
Het intrekken van een controleopdracht moet formeel gebeuren. Dit kan worden besloten door de algemene vergadering of door de persoon die de opdracht heeft verleend. Het is essentieel dat de beëindiging van de controleopdracht wordt gemeld bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Zowel de rechtspersoon als de accountantsorganisatie hebben een meldingsplicht in dit proces.

Meldingsprocedure
– Voor de rechtspersoon: U kunt de beëindiging van de controleopdracht melden bij de AFM via e-mail of per brief.
– Voor de accountantsorganisatie: De melding dient te gebeuren via de portal van de AFM.

Ondersteuning van HLG Accountants en Adviseurs
Wij begrijpen dat deze veranderingen vragen kunnen oproepen en dat het proces van melding complex kan zijn. Daarom bieden wij bij HLG accountants en adviseurs volledige ondersteuning om ervoor te zorgen dat alles correct en tijdig wordt afgehandeld. Neem contact met ons op voor meer informatie of als u hulp nodig heeft bij de meldingsprocedure. Wij denken graag met u mee om ervoor te zorgen dat u aan alle wettelijke verplichtingen voldoet.

Auteur: Maarten van Diggelen, Audit Director

Beoordeling van arbeidsrelaties door de Belastingdienst

Als werkgever, maar ook als zelfstandige is het belangrijk om de aard van een arbeidsrelatie (dienstbetrekking of zelfstandigheid) en eventuele risico’s in beeld te hebben. Er is op dit moment een handhavingsmoratorium. Dit houdt in dat de Belastingdienst niet actief handhaaft op de vraag of er sprake is van een dienstbetrekking (lees: schijnzelfstandigheid). Enkel bij kwaadwillendheid worden er correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en eventuele boetes opgelegd. Vooruitlopend op de afschaffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025, is de belastingdienst met name in de bouw- en zorgsector weer begonnen met handhaven.

Vanaf 1 januari 2025, wanneer het handhavingsmoratorium werkelijk vervalt, zal de belastingdienst weer actief gaan controleren en handhaven op schijnzelfstandigheid.

Wanneer is er sprake van een dienstbetrekking
Bij de beoordeling van arbeidsrelaties toetst de belastingdienst of er sprake is van een dienstbetrekking (en dus schijnzelfstandigheid als het een werknemer betreft die als zelfstandige factureert voor zijn of haar werkzaamheden) of daadwerkelijk van zelfstandigheid.

De drie cumulatieve vereisten voor de dienstbetrekking zijn:

  1. De werknemer is verplicht persoonlijke arbeid te verrichten;
  2. De werkgever is verplicht om de werknemer voor deze arbeid loon te betalen;
  3. Tussen de werknemer en de werkgever bestaat een gezagsverhouding.


Mogelijke risico’s voor de werkgever bij schijnzelfstandigheid
Als de Belastingdienst tot de conclusie komt dat er sprake is van een dienstbetrekking, terwijl de betreffende werknemer maandelijks (als zelfstandige) factureert voor zijn of haar werkzaamheden heeft dit gevolgen voor een werkgever. Hierbij kan aan de volgende risico’s gedacht worden:

  1. Met terugwerkende kracht betalen van loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. Het werknemersdeel is verhaalbaar op de werknemer maar in hoeverre dit ook lukt is de vraag.
  2. Met terugwerkende kracht betalen van pensioenpremies;
  3. Eventuele toepasselijkheid van een CAO;
  4. Doorbetaling van loon bij ziekte/vakantie;
  5. Aansprakelijkheid bij arbeidsongeschiktheid/bedrijfsongevallen;
  6. Eventuele transitievergoeding bij beëindiging arbeidsrelatie.

Het is goed om hierbij in het oog te houden dat een werknemer (lees: schijnzelfstandige) zich hier ook op kan beroepen. Het risico komt dus niet alleen van de kant van de Belastingdienst.

Wetsvoorstel Werken met Zelfstandigen
De beoogde datum van inwerkingtreding van deze wet is 1 juli 2025. Of deze datum gehaald wordt is nog onzeker. Dit wetsvoorstel heeft als doel meer duidelijkheid te geven over de vraag wanneer er sprake is van een dienstbetrekking en wanneer van zelfstandigheid, en zo een einde te maken aan schijnzelfstandigheid en eventuele onzekerheid hierover. Met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt beoogt het wetsvoorstel ook een eind te maken aan gedwongen schijnzelfstandigheid.

Heeft u als werkgever of zelfstandige vragen of dit mogelijk voor u speelt neemt u dan contact met ons op.

Auteur: Els Herbrink, Belastingadviseur

Impact van de Digital Operational Resilience Act (DORA) en NIS2 op de Financiële Sector

In het streven naar een concurrerende financiële sector die zowel consumentenbescherming als financiële stabiliteit waarborgt, heeft de Europese Unie nieuwe wet- en regelgeving geïntroduceerd. Deze wetgeving, waaronder de Digital Operational Resilience Act (DORA), is een reactie op de groeiende afhankelijkheid van de financiële markt van ICT, versterkt door de coronapandemie. Hierdoor zijn financiële dienstverleners nog meer afhankelijk geworden van hun digitale systemen, vooral nu medewerkers vanuit huis werken en op afstand toegang moeten hebben tot betalingsdiensten en complexe financiële diensten.

Het voorstel voor DORA, gepubliceerd door de Europese Commissie als onderdeel van het Digital Finance Package, omvat maatregelen om de digitale operationele weerbaarheid van alle spelers op de financiële markten te versterken. Dit omvat onder andere banken, beleggingsinstellingen, aanbieders van crypto-activa en verzekeringsmaatschappijen. DORA, in werking getreden op 16 januari 2023, introduceert nieuwe complianceverplichtingen die organisaties dwingen om niet alleen de financiële weerbaarheid te analyseren, maar ook voldoende weerbaarheid te tonen in geval van ernstige operationele verstoring.

De EU maakt zich zorgen over de IT-risico’s en cyberveiligheid in de financiële sector en reageert hierop met DORA. De wetgeving is ontworpen om de steeds verdergaande digitalisering binnen de financiële sector aan te pakken, evenals de groeiende dreiging van cybercriminaliteit en kritieke ketenafhankelijkheden. Financiële instellingen en hun dienstverleners moeten vanaf 17 januari 2025 aan de eisen van DORA voldoen.

Naast DORA is de NIS2-richtlijn van belang. Deze richtlijn, opgesteld door de EU, heeft als doel de cyberbeveiliging en weerbaarheid van essentiële diensten in EU-lidstaten te verbeteren. De NIS2 omvat meer sectoren dan zijn voorganger en stelt strengere beveiligingsnormen en meldingsvereisten voor incidenten.

De nieuwe EU regels zijn revolutionair omdat bestuurders nadrukkelijk worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden. In eerste instantie krijgt een nalatig bedrijf waarschuwingen en boetes, die kunnen oplopen tot 2% van de jaaromzet. Organisaties moeten zich bewust zijn van deze ontwikkelingen en zich tijdig voorbereiden op de naleving van de nieuwe wetgeving.

Wilt u meer weten over NIS2 of DORA of heeft u advies nodig? Neem dan contact op met uw contactpersoon bij HLG. Uitgebreide informatie over NIS2 vindt u ook op de website van de overheid NIS2-richtlijn – Digitale Overheid.

Auteur: Harry Geerts, Registeraccountant en Partner

Btw op servicekosten bij de verhuur onroerend goed

Vanaf 1 januari ondergaan de regels met betrekking tot de btw op servicekosten bij de verhuur van onroerend goed een verandering. Deze veranderingen zijn met name van belang voor degene die onroerend goed verhuren zonder btw en aanvullend servicekosten in rekening brengen, zoals voor gas, water en elektriciteit. Dit betreft voornamelijk particulieren die hun (tweede) woning verhuren. Als de jaarlijkse aanvullende servicekosten minder dan €10.000 bedragen, kunnen zij zich aanmelden voor de KOR (Kleine Ondernemersregeling) en hoeven zij geen btw in rekening te brengen.

Vanaf 2024 geldt een nieuw beleid rondom de btw over servicekosten bij verhuur van onroerend goed. Onder servicekosten vallen onder andere schoonmaak-, reparatie- en huisvuilverwijderingskosten, evenals de kosten voor het ter beschikking stellen van bijvoorbeeld een alarmsysteem. Soms omvatten de kosten ook nutsvoorzieningen zoals gas, water, elektriciteit en warmte.

Om te bepalen of btw moet worden berekend over servicekosten, moet worden vastgesteld of deze kosten een afzonderlijke prestatie vormen of opgaan in de verhuur van het onroerend goed. Indien het een afzonderlijke prestatie betreft, dient over het algemeen btw te worden berekend. Indien de servicekosten opgaan in de verhuur, hangt de btw-heffing af van de btw-status van de verhuur.

Het beleid vanaf 2024 omvat jurisprudentie die na 2013 is verschenen. Hieruit volgt dat servicekosten als afzonderlijke prestaties worden beschouwd wanneer de huurder zelf kan kiezen wie de dienst verricht of in welke mate hij de goederen en diensten afneemt. Bij levering van nutsvoorzieningen wordt nu expliciet gesteld dat dit een afzonderlijke prestatie is als de huurder vrij zijn gebruik van de nutsvoorziening kan bepalen.

Kortom, de nieuwe regels en beleidslijnen kunnen complex zijn. Als u twijfelt over de toepassing ervan in uw situatie, kunt u contact opnemen met onze adviseurs voor een nauwkeurige beoordeling. Het oude beleid mag nog worden toegepast tot 1 januari 2025, wat betekent dat als u momenteel wel of geen btw berekent op basis van het oude beleid, u dit in 2024 kunt blijven doen.

Auteur: Yonne Derckx, Belastingadviseur

Transfer Pricing voor multinationals

Sinds 1 januari 2016 zijn er belangrijke ontwikkelingen op het gebied van transfer pricing (TP) documentatie die uw bedrijf kunnen beïnvloeden, vooral als uw onderneming internationaal opereert. Deze ontwikkelingen omvatten de naleving van steeds strenger wordende compliance vereisten, zoals Master Files, Local Files en Country-by-Country Reports.

Bij het uitbreiden van uw bedrijf naar het buitenland, kunt u verschillende benaderingen kiezen. U kunt bijvoorbeeld producten of diensten vanuit Nederland leveren aan buitenlandse klanten, een buitenlandse rechtspersoon oprichten of opereren via een vaste inrichting. Ingeval van gelieerde ondernemingen in het buitenland is het van essentieel belang om te bepalen welk deel van de winst belastbaar is in Nederland en welk deel in het buitenland, en om zakelijke prijzen vast te stellen voor transacties tussen verschillende entiteiten. Dit is waar transfer pricing in het spel komt.

Transfer Pricing (TP) is het proces waarbij zakelijke prijzen worden vastgesteld voor transacties tussen gelieerde ondernemingen. Het doel is om de winst op een eerlijke en consistente manier toe te wijzen, alsof de partijen onafhankelijk van elkaar opereren. Dit voorkomt belastingontduiking door het kunstmatig verplaatsen van winsten naar jurisdicties met lagere belastingtarieven.

Het is van vitaal belang om uw TP-positie goed te begrijpen, vooral bij internationale operatie. Dit omvat het bepalen van de functies, activiteiten en risico’s van verschillende entiteiten binnen uw groep, en het vaststellen van de meest geschikte TP-methodieken voor verschillende soorten transacties.

Voor grotere groepen gelden aanvullende verplichtingen. Zo kan het verplicht zijn om een Master File en een Local File beschikbaar te hebben voor entiteiten met een geconsolideerde omzet van meer dan € 50 miljoen. Voor groepen met een geconsolideerde omzet van meer dan € 750 miljoen is ook een Country-by-Country Report vereist. Deze rapportageverplichtingen zijn bedoeld om de transparantie te vergroten en belastingontwijking te voorkomen.

Onderstaande tabel geeft een schematische samenvatting van de regels.

Categorie I Categorie II Categorie III
Geconsolideerde groepsopbrengst < € 50 miljoen Geconsolideerde groepsopbrengst ≥  € 50 miljoen < € 750 miljoen Geconsolideerde groepsopbrengst ≥ € 750 miljoen
Onderbouwing kan worden opgevraagd, maar geen voorgeschreven format master file + local file Master file + local file + CbC
Moet op aanvraag beschikbaar zijn binnen redelijke termijn (4/12 weken) Moet in de administratie van belastingplichtige aanwezig zijn, uiterlijk op de laatste dag dat de aangifte vennootschapsbelasting ingediend kan worden. Net als Categorie II; daarnaast verplichting om vóór het einde van elk boekjaar te melden welke groepsentiteit het CbC indient; CbC  uiterlijk 12 maanden na einde boekjaar indienen.

 

Het is belangrijk om te benadrukken dat deze drempels van € 50 miljoen en € 750 miljoen worden vastgesteld door te kijken naar de geconsolideerde omzet van de groep over een periode van één jaar terug.

Naarmate uw onderneming groeit en verandert, moeten ook uw TP-aanpak en documentatie worden bijgewerkt. Zelfs kleine veranderingen in uw bedrijfsactiviteiten kunnen grote gevolgen hebben voor uw TP-positie. Door uw TP goed te beheren en bij te houden, minimaliseert u het risico op disputen met belastingautoriteiten en optimaliseert u de winstallocatie binnen uw organisatie.

Het is dus essentieel om uw administratie goed in te richten en ervoor te zorgen dat de gehanteerde prijzen en methodieken in lijn zijn met de geldende TP-richtlijnen en de economische realiteit. Dit voorkomt niet alleen correcties achteraf, maar zorgt er ook voor dat uw bedrijf fiscaal compliant blijft en eventuele boetes of naheffingen worden voorkomen.

Wilt u meer weten over dit onderwerp of heeft u advies nodig? Neem dan contact op met uw contactpersoon bij HLG.

Auteur: Yonne Derckx, Belastingadviseur

Werknemersparticipatie

Werknemersparticipatie is in toenemende mate voor veel werkgevers een cruciale strategie om medewerkers betrokken te houden en te binden, naast het stimuleren van (individuele) prestaties. Waar in het verleden vooral start-ups en snelgroeiende bedrijven die beperkte financiële middelen hadden om hoge salarissen te bieden van dergelijke tools gebruik maakten om talent aan te trekken, zie je het nu wijd verspreid ingezet worden. Het stelt werkgevers in staat om werknemers te belonen op basis van hun bijdrage aan het succes van het bedrijf, wat essentieel is in een competitieve arbeidsmarkt.

Verschillende vormen
Er zijn verschillende manieren om mensen te binden, boeien en belonen. Op hoofdlijnen is er een onderscheid te maken in bonusregelingen en aandelenregelingen. Denk hierbij aan SAR’s (stock appreciation rights), certificaten van aandelen en het uitreiken van aandelen(opties). Elke vorm heeft zijn voor- en nadelen, en de keuze daarin is onder meer afhankelijk van de specifieke behoeften en doelstellingen van het bedrijf.

Bonussen kunnen bijvoorbeeld effectief zijn voor het belonen van korte-termijnprestaties, maar het gevoel van binding zal over het algemeen lager zijn. Daartegenover zal met aandelen de binding een stuk groter zijn, maar geef je een deel van de zeggenschap uit handen. Ook de mate van eenvoud van opzetten verschilt per vorm. De bonus en SAR zijn relatief eenvoudig op te zetten, zijn vormvrij en hoeven niet veel papierwerk met zich mee te brengen. Wat niet wegneemt dat een zorgvuldige vastlegging van voorwaarden belangrijk is. Aandelenbezit of certificaten van aandelen brengen meer kosten en complexiteit met zich mee en vragen een gang naar de notaris. Tot slot verschilt de fiscale behandeling per geval.

Voordelen
De invoering van werknemersparticipatie biedt een reeks voordelen, zowel voor het bedrijf als voor de medewerkers. Voor bedrijven kan het leiden tot een hogere betrokkenheid en motivatie, wat vaak resulteert in een toename van productiviteit en innovatie. Medewerkers die zich gewaardeerd voelen en zien dat hun inspanningen direct bijdragen aan het succes van het bedrijf, zullen waarschijnlijk een hogere mate van job tevredenheid en loyaliteit ervaren. Voor medewerkers biedt een vorm van participatie de kans om financieel te profiteren van het succes dat ze mede helpen opbouwen. Dit kan een sterke motivator zijn en hen (een gevoel van) eigenaarschap en verbondenheid met het bedrijf geven. Bovendien kunnen dergelijke regelingen bijdragen aan een positievere bedrijfscultuur (‘we doen het samen’).

Conclusie
Kortom, werknemersparticipatie is een waardevol instrument voor werkgevers om talent aan te trekken, medewerkers te binden, betrokkenheid te vergroten en prestaties te stimuleren. Door werknemers op zinvolle wijze bij de bedrijfsvoering te betrekken, kunnen bedrijven een omgeving creëren waarin iedereen zich inzet voor het gemeenschappelijke doel. Hoewel de invoering ervan het een en ander vergt, zijn de voordelen dermate dat het een investering is, die de moeite waard is om te overwegen.

Overweegt u ook een vorm van werknemersparticipatie aan te bieden aan (een aantal) medewerkers? Wilt u weten welke vorm bij uw situatie past en welke stappen daarbij genomen dienen te worden, dan kunt u contact opnemen met uw adviseur bij HLG.

Auteur: Alois Dee, Senior Adviseur Corporate Finance

Tijdig (vóór 1 mei) wijzigen voorlopige aanslag Vpb/IB

Om onnodige belastingrente te voorkomen, is het belangrijk om tijdig een verzoek in te dienen voor een (hogere) voorlopige aanslag Vennootschapsbelasting (Vpb) en/of Inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2023.

Belastingrente wordt in rekening gebracht als de Belastingdienst niet op tijd de voorlopige aanslag voor het vorige boekjaar kan vaststellen. Dit kan gebeuren als de voorlopige aanslag te laat is aangevraagd of als de uiteindelijke aanslag hoger uitvalt dan de voorlopige aanslag. Het is dus belangrijk om op tijd een verzoek in te dienen voor een voorlopige aanslag om belastingrente te voorkomen.

De rente begint te lopen vanaf 1 juli na het einde van het voorgaande boekjaar en loopt tot zes weken na de datum van de aanslag. Voor het boekjaar 2023 loopt de rente dus vanaf 1 juli 2024. Voor de inkomstenbelasting bedraagt de rente voor 2024 7,5%. Voor de vennootschapsbelasting is dit 10%.

Om belastingrente te voorkomen, moet uiterlijk vóór 1 mei 2024 een verzoek worden ingediend voor een (nadere) voorlopige aanslag Vpb/IB 2023.

Als de deadline van 1 mei niet wordt gehaald, is het verstandig om zo snel mogelijk alsnog een (nadere) voorlopige aanslag Vpb/IB aan te vragen om het verder oplopen van belastingrente te beperken.

Voor meer informatie of hulp bij het aanvragen van een voorlopige aanslag, kunt u contact opnemen met uw adviseur bij HLG.

Auteur: Els Herbrink, Belastingadviseur

Terugbetalen agioreserve aan de aandeelhouder

Veel ondernemers met een BV hebben vast wel eens gehoord van het woord ‘agio’, ‘agiostorting’ en ‘agio-uitkering’. Maar wat betekenen deze termen eigenlijk en hoe kunnen ze van nut zijn? Laten we eens kijken naar wat agio precies inhoudt en hoe het werkt.

Agio is het extra bedrag dat betaald wordt voor een aandeel bovenop de nominale waarde. Wanneer een bedrijf aandelen uitgeeft tegen een prijs hoger dan de nominale waarde, wordt dit extra bedrag agio genoemd. Dit bedrag wordt toegevoegd aan het eigen vermogen van het bedrijf en kan gebruikt worden voor verschillende doeleinden, zoals het uitkeren van dividend of investeringen in nieuwe projecten.

Storting boven nominale waarde
Het komt voor dat er meer gestort wordt op aandelen dan de nominale waarde. Dit zien we vaak bij oprichting van de vennootschap en dan met name bij de inbreng in de vennootschap. Ook kiezen DGA’s er wel eens voor om in plaats van geld te lenen aan de vennootschap dit geld te storten in de vennootschap zonder uitgifte van aandelen. In beide gevallen kan daardoor agio ontstaan.

Een dergelijke agiostorting wordt vaak gedaan om extra investeringsruimte te creëren of om het eigen vermogen te verhogen. Voor de storting is goedkeuring nodig van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Ook is het verstandig om de belastingdienst te verzoeken om een beschikking verkrijgingsprijs van de aandelen.

Het is ook mogelijk om het gestorte geld weer onbelast uit de vennootschap te halen. Hiervoor hebben wij een stappenplan voor je opgesteld.

Stappenplan
Het uitkeren van agio kan een complex proces zijn. Hierbij moeten de volgende stappen worden gevolgd:

  1. Bepaal de verkrijgingsprijs van je aandelen.
  2. Controleer hoeveel je mag terugbetalen op basis van de verkrijgingsprijs van de aandelen.
  3. Leg in de notulen van de Algemene Vergadering (AV) de terugbetaling van het agio tot aan de verkrijgingsprijs vast.
  4. Laat de notaris het agio omzetten in aandelenkapitaal.
  5. Vraag de notaris om de aandelen af te stempelen.

Zorgvuldigheid
Het is belangrijk om te benadrukken dat dit proces zorgvuldig moet worden uitgevoerd om fiscale complicaties te voorkomen. Raadpleeg altijd een fiscalist om de juiste stappen te volgen en ervoor te zorgen dat de uitkering binnen de wettelijke kaders blijft.

Kortom, agio kan een nuttig instrument zijn voor bedrijven om hun eigen vermogen te versterken en investeringsmogelijkheden te vergroten, mits het proces zorgvuldig wordt uitgevoerd en fiscale implicaties worden overwogen.

Wilt u hier meer over weten? Neem dan contact op met uw adviseur bij HLG.

Auteur: Martin de Vries, Belastingadviseur

Fiets van de zaak, ook aantrekkelijk voor DGA’s

Het voorjaar komt er straks weer aan, de ideale tijd voor een heerlijke fietstocht. Een comfortabele (elektrische) fiets maakt de ervaring nog aangenamer, maar kwaliteit heeft nu eenmaal zijn prijs. Vooral een hoogwaardige fiets kan een flinke aanslag zijn op je portemonnee.

Voor een werkgever is het mogelijk om een fiets van de zaak te verstrekken of ter beschikking te stellen aan de werknemer. Dit is ook mogelijk ingeval iemand in dienst is bij de eigen BV waarin hij of zij aandelen heeft. De regeling is van toepassing op diverse soorten fietsen, variërend van elektrische fietsen tot bakfietsen en racefietsen.

Ter beschikking stellen van de fiets
Ingeval de fiets ter beschikking wordt gesteld, blijft de BV (werkgever) eigenaar van de fiets. Voor de werkgever zijn de kosten van de fiets aftrekbaar, inclusief onderhoud, verzekering en reparatie. De aanschafprijs moet geactiveerd worden op de balans, en de jaarlijkse afschrijving is aftrekbaar. Wanneer de fiets ook privé wordt gebruikt, geldt een bijtellingspercentage van 7% over de cataloguswaarde, inclusief eventuele accessoires. De werkgever heeft ook de mogelijkheid om de bijtelling voor zijn rekening te nemen, gebruikmakend van de vrije ruimte in de werkkostenregeling, waardoor de werknemer geen belasting hoeft te betalen

Oom een voorbeeld te geven: voor een fiets van € 4.000 bedraagt de bijtelling € 280 per jaar voor privégebruik. Bij het hoogste inkomstenbelastingtarief kost dit de werknemer maandelijks slechts € 11,55, wat minder dan € 140 per jaar is.

Belangrijk is wel dat de fiets (gedeeltelijk) zakelijk gebruikt moet worden, bijvoorbeeld voor woon-werkverkeer. Voor de zakelijk gereden kilometers is er echter geen recht meer op aftrek van € 0,23 per kilometer. De fiets van de zaak staat los van de auto van de zaak, waardoor beide regelingen gelijktijdig gebruikt kunnen worden.

Verstrekken van de fiets
Wanneer de fiets aan de werknemer wordt verstrekt, is de werknemer eigenaar van de fiets. De werkgever kan de kosten voor de fiets dan dus niet in aftrek brengen. De verstrekking van de fiets (incl. btw) kan onder de vrije ruimte worden gebracht tot een bedrag van € 2.400. Dit werkt hetzelfde als de fiets wordt verrekend met het brutoloon of indien er een vergoeding wordt uitbetaald voor de aanschaf van een fiets. Omdat werknemer eigenaar is kan hij/zij € 0,23 per kilometer declareren.

Wilt u hier meer over weten? Neem dan contact op met uw adviseur bij HLG.

Auteur: Yonne Derckx, Belastingadviseur