Nieuws

Maak nu uw eigen Belastingplan voor 2017

Welke fiscale veranderingen komen eraan? En hoe kunt u hier als ondernemer het best van profiteren? Met onze adviezen maakt u uw belastingplan voor 2017 snel op orde.

1.    Eigen woning? Zo zet u om naar een lagere rente

De rente is nog steeds laag. Voor veel woningeigenaren is het hierdoor aantrekkelijk om de lopende financiering van de eigen woning om te zetten in een nieuwe met een lagere rente. Echter: bij een dergelijke omzetting is meestal boeterente verschuldigd. Hoe voorkomt u dit?

Kies voor rentemiddeling

In de regel moet u boeterente ineens betalen. Maar steeds vaker is het mogelijk om te kiezen voor rentemiddeling. De rente op de lopende eigenwoninglening wordt in dit geval gemiddeld met de nieuwe, lagere rente. De rentevaste periode wordt vervangen voor een nieuwe. Daarbij geldt voor de nieuwe periode de gemiddelde rente plus een opslag.

Zo’n opslag bestaat uit twee delen:

·         De boeterente als compensatie voor de gemiste rente op de voortijdig afgeloste lening. Deze boeterente wordt       uitgesmeerd over de resterende looptijd van de lening.

·         Andere opslagen, vooral ter vergoeding voor het risico van het vroegtijdig aflossen van de lening bij verkoop van de woning.

Afsplitsen

De gespreid betaalde boeterente blijft fiscaal aftrekbaar als kosten van de eigenwoningschuld. De opslag voor het risico van voortijdige aflossing van de lening bij verkoop wordt niet als aftrekbare rente aangemerkt. Deze moet u afsplitsen. Maar wanneer het totaal van deze opslag niet meer dan 0,2 % is, blijft de gehele vergoeding fiscaal aftrekbaar.

 

2.    Wijzigingen bijtelling privégebruik auto

In de Autobrief II heeft het kabinet de wijzigingen bekendgemaakt over de bijtelling voor het privégebruik van een auto. Er zijn nu nog 5 bijtellingspercentages. Deze zijn afhankelijk van de CO2-uitstoot. De bijtellingspercentages zijn: 4%, 15%, 21% en 25% van de catalogusprijs en 35% van de waarde in het economisch verkeer bij auto’s ouder dan 15 jaar.

Wijzigingen 2017 en 2019

·         Vanaf 2017 blijft de bijtelling voor nulemissie-auto’s (elektrische auto’s) 4% van de catalogusprijs;

·         Voor auto’s met een uitstoot vanaf 1 gram CO2 per kilometer wordt de bijtelling 22% van de catalogusprijs;

·         Voor auto’s ouder dan 15 jaar blijft de bijtelling 15% van de waarde in het economisch verkeer;

·         Vanaf 2019 geldt de bijtelling van 4% voor nulemissie-auto’s alleen nog voor dit soort auto’s met een cataloguswaarde tot € 50.000.

Overgangsperiode

Wilt u nog gebruik maken van de lage bijtellingspercentages van 15% of 21%? Koopt dan dit jaar nog een auto met een uitstoot tot 50 gram of van 50 tot 106 gram CO2 per kilometer. Deze lagere bijtelling geldt dan voor een overgangsperiode van 5 jaar.

Proefprocedure bij rechtsongelijkheid

Tot slot is er een rechtsongelijkheid bij aanschaf van een auto met een uitstoot van meer dan 106 gram CO2 per kilometer in 2016. In dat geval geldt een bijtellingspercentage van 25%. Schaft u echter dezelfde auto aan in 2017, dan geldt een bijtellingspercentage van 22%.

Tegen deze ongelijkheid wordt binnenkort een proefprocedure gestart. Wilt u een auto aanschaffen met een uitstoot van meer dan 106 gram CO2 per kilometer? Ons advies is om deze aankoop uit te stellen tot na 1 januari 2017.

 

3.    Aftrek uitgaven monumentenpanden afgeschaft

 

De aftrek van uitgaven voor rijksmonumentenpanden wordt afgeschaft met ingang van 1 januari 2017. Hier worden twee redenen voor aangevoerd:

·         Het zijn toch alleen ‘de rijken’ die hiervan profiteren;

·         De eigenaren plegen het onderhoud toch wel, aftrekbaar of niet. Er is hierdoor sprake van een zogenaamd ‘deadweight loss’, oftewel weggegooid geld.

 

Overgangsregeling

Van groot belang voor nu: bent u in 2016 verplichtingen aangegaan, zorgt dan dat deze ook in 2016 worden betaald.

Er is een ‘overgangsregeling’ aangekondigd voor 2017 en 2018. Deze bestaat uit een subsidieregeling. Hoe die regeling eruit komt te zien is nog niet duidelijk. Wat we wel al weten, is dat er € 25 miljoen minder in dat potje beschikbaar komt.

 

4.    Scholingsuitgaven komen te vervallen

De aftrekpost voor scholingsuitgaven komt te vervallen. Dit gaat pas in per 1 januari 2018, maar het is goed dat u zich dit nu al realiseert. Wij vinden het merkwaardig dat deze uitgaven

ter verbetering van de arbeidsmarktpositie worden doorgestreept door een kabinet dat ‘banen-banen-banen’ en ‘een leven lang leren’ zo hoog in het vaandel heeft staan.

Van de helft van de opbrengst van deze maatregel zal een ‘gerichte uitgavenregeling’ in de vorm van scholingsvouchers worden aangeboden. Deze zijn in het bijzonder bedoeld voor mensen die uit zichzelf minder geneigd zijn scholing te volgen, maar waarvan het maatschappelijk belang groot is.

Meer informatie? Neem dan contact met ons op via info@hlg.nl of bel ons: 033 – 434 7200.

 

Prinsjesdagspecial

Samenvatting SRA prinsjesdag 2016

BTW op bedrijfsuitjes

In september jl. is HoogeveenLuigjes met het personeel een weekend naar Terschelling geweest. We deden buitenactiviteiten als een vorm van teambuilding. Kort nadat de trip en het programma geboekt waren, kwam een uitspraak van het Hof die bepaalde dat de buitenactiviteiten van een evenementenbureau – zoals bedrijfsuitjes ‘met sport en spel’– niet onder het lage BTW-tarief van 6% vallen, maar belast zijn met 21%.

Volgens het Hof kunnen de buitenactiviteiten niet worden aangemerkt als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening, mét het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie. BV X exploiteerde een activiteiten- en evenementenbureau. Zij organiseerde bedrijfsuitjes, zakelijke evenementen, schoolreisjes, teambuilding en dergelijk. Die activiteiten vonden plaats op zee, op het strand en in de duinen. Met beachvolleybal, boogschieten op het strand, kanoën in de branding, survivaltochten en mountainbiken in de bossen en duinen.

Volgens het Hof valt het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie onder het lage BTW-tarief. Maar dan moet het wel gaan om een accommodatie die gericht is op het beoefenen van de sport zelf, of die gebruikt wordt voor de deelnemers om zich gereed te maken voor het beoefenen van de sport of het beëindigen daarvan. Niet van belang is of het sporten geheel of gedeeltelijk op een openbare weg of een openbaar terrein plaatsvindt.

BV X had toestemming om haar activiteiten op het strand en in het bos te verrichten, maar zij had geen exclusief gebruiksrecht van die locaties. Het sporten vond plaats in de openbare ruimte; BV X kon derden daar niet weren. Het Hof besliste dat de door BV X gebruikte locaties geen sportaccommodatie waren in de zin van de BTW-richtlijn.

Is dit een tegenvaller voor HoogeveenLuigjes? Wij hebben toch immers recht op vooraftrek? Dat klopt, maar dan lopen we wel tegen het BUA aan. De BTW is alleen aftrekbaar wanneer de totale uitgaven per personeelslid niet meer dan € 227 per jaar (incl. BTW) zijn. Dat is het totaal van alle voorzieningen die ten behoeve van het personeel worden gemaakt. En daar kom je dan al snel aan.

Internationaal: invoerrechten, vrij of niet?

Een expat die tijdelijk in een ander land werkt en woont, kan daar mooie en duurzame consumptiegoederen vaak voor minder geld kopen dan in Nederland. Een auto bijvoorbeeld. Die goederen kan hij bij terugkeer naar Nederland vrij van invoerrechten importeren, als onderdeel van zijn verhuisboedel, mits hij zijn ‘normale verblijfplaats’ in dat andere land had. De Hoge Raad heeft dit recent nog eens bevestigd.

Waar ging het om: belanghebbende in deze procedure verbleef ruim drie jaar in Qatar en had daar zoveel zakelijke én privécontacten dat het permanente centrum van zijn belangen daar lag. Dat zijn vrouw en kinderen in Nederland bleven wonen en dat hij die regelmatig ging bezoeken, deed daar niet aan af. Dat leverde hem een mooie Porsche, vrij van invoerrechten en BPM in Nederland op!

De Hoge Raad stelde dat de normale verblijfplaats in het jaar voor verhuizing in het andere land moest zijn gelegen. De normale verblijfplaats is de plaats waar de expat het permanente centrum van zijn belangen heeft gevestigd. Bij de beoordeling daarvan moeten alle relevante feiten meegenomen worden, zonder voorrang geven aan verbindingen van persoonlijke aard. Als belanghebbende in de werkstaat – in dit geval Qatar – zowel persoonlijke als beroepsmatige verbindingen heeft en in de EU-lidstaat – in dit geval Nederland – alleen verbindingen van persoonlijke aard, moet er een afweging plaatsvinden. En daarbij is vooral de duur van het verblijf in de werkstaat van belang. De Hoge Raad besliste dat uit de feiten en omstandigheden. In de berechte casus bleek dat belanghebbende tijdens uitzending zijn normale verblijfplaats in Qatar had. Belanghebbende had daarom recht op de verhuisboedelvrijstelling.

Partneralimentatie

Bent u als DGA in een echtscheidingsprocedure beland? En heeft u een woordenwisseling over de hoogte van de partneralimentatie? Houd dan rekening met het volgende. De hoogte van de partneralimentatie is afhankelijk van uw draagkracht en daarvoor zijn al uw schulden van belang. Ook de schuld die u in rekening-courant heeft aan uw BV. Uw draagkracht neemt af als u kunt aantonen dat u moet aflossen op uw rekening-courantschuld – omdat de Belastingdienst dat eist, omdat uw BV zelf haar schulden moet aflossen of omdat dat nu eenmaal overeengekomen is. Omdat uw draagkracht hierdoor lager is, wordt ook het bedrag dat u aan partneralimentatie kunt betalen lager. Een goede reden om in de rekeningcourantovereenkomst in ieder geval een aflossingsverplichting op te nemen.

Veranderingen in Ziektewet en Wet Gedeeltelijke ArbeidsongeschiktenPer 1 januari 2017 verandert er iets in de wetgeving voor zieke werknemers. De wet WGA-Flex en WGA-Vast worden samengevoegd. Wat betekent dit voor u als werkgever?

Per 1 januari 2017 verandert er iets in de wetgeving voor zieke werknemers. De wet WGA-Flex en WGA-Vast worden samengevoegd. Wat betekent dit voor u als werkgever?

Uw werknemer meldt zich ziek. Dat betekent dat u het loon voor deze werknemer doorbetaalt zolang hij ziek in dienst is. Deze situatie duurt normaliter twee jaar. Eindigt het dienstverband tijdens deze twee jaar en gaat de werknemer ziek uit dienst, dan komt hij in de Ziektewet terecht.

Twee jaar na de ziekmelding

Is de werknemer na deze twee jaar loondoorbetaling of ziektewet nog steeds ziek? Dan wordt vastgesteld in welke mate hij nog kan werken. Dat gebeurt met een WIA-keuring (Wet Inkomen naar Arbeid). Na de keuring volgen er vier mogelijkheden:

  • De werknemer is minder dan 35% arbeidsongeschikt. Hij ontvangt dan geen uitkering.
  • De werknemer is 35% tot 80% arbeidsongeschikt. Hij krijgt dan een WGA-uitkering.
  • De werknemer is minstens 80% arbeidsongeschikt, maar met een redelijke kans op herstel. Hij krijgt dan een WGA-
  • uitkering.
  • De werknemer is minstens 80% arbeidsongeschikt met weinig of geen kans op herstel. Hij krijgt dan een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening volledig Arbeidsongeschikten).

Verschil WGA Vast en WGA Flex
Komt een zieke werknemer met een tijdelijk contract vanuit de ziektewet in de WGA? Dan wordt dit WGA Flex genoemd.
Komt een werknemer met een contract voor onbepaalde tijd in de WGA? Dan wordt dit WGA Vast genoemd. Een werknemer kan maximaal 10 jaar gebruikmaken van de WGA.

Wat betekent dit voor u als werkgever?
Als werkgever kunt u kiezen in hoeverre u de regie wil voeren op de Ziektewet- en WGA-uitkering. Ook kiest u op welke manier de financiering tot stand komt. Dit kan via publieke financiering en eigen risicodragerschap.

Kiest u voor een publieke financiering, dan betaalt het UWV de uitkering en voert de regie. U krijgt via de gedifferentieerde Werkhervattingskas de rekening. De mate van individuele premiedifferentiatie wordt gebaseerd op de werkgeversgrootte.

  • Kleine werkgevers (loonsom 10 x premieplichtig loon € 319.000) betalen een sectorpremie.
  • Middelgrote werkgevers (loonsom tussen 10 en 10 x premieplichtig loon, tussen € 319.000 en € 3.190.000) betalen een premie deels sectoraal en deels individueel bepaald. Dit gebeurt door middel van een glijdende schaal.
  • Middelgrote werkgevers met een loonsom dichtbij 10 maal het premieplichtige loon betalen grotendeels een sectorale premie en voor een klein deel individuele premie.
  • Middelgrote werkgevers met een loonsom dichtbij 100 maal het premieplichtige loon betalen grotendeels een individuele premie en voor een klein deel een sectorale premie.
  • Grote werkgevers (loonsom meer dan 100 maal het premieplichtige loon) betalen een individuele premiedifferentiatie.

Kiest u voor eigen risicodragerschap (ERD), dan financiert u zelf de uitkering en voert u zelf de regie. U wordt daarmee verantwoordelijk voor de re-integratie van zieke (ex-) werknemers in het arbeidsproces.

Kom in actie vóór 1 oktober!

Op 1 januari 2017 worden de WGA-Flex en WGA-Vast samengevoegd. U moet voor 1 oktober 2016 kiezen voor verzekeren of bij het UWV blijven. Wat is verstandig voor uw organisatie? De verschillen in premie zijn groot en de keuze die u maakt is voor meerdere jaren. De premies van het UWV zijn sinds 1 september bekend. U kunt nu een offerte opvragen bij uw verzekeraar, zodat u een goed vergelijk kunt maken. Wij adviseren u graag!
Neem contact op via info@hlg.nl 0f 033-4347200.

Huuraftrek thuiswerkende zzp’ers

Thuiswerkende zzp’ers met een huurhuis kunnen hun huurkosten aftrekken Dat blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad.
Een zelfstandige in de bouw, die een werkkamer in zijn huis mede gebruikt voor administratie, acquisitie en planning, wilde (een deel van) zijn huurlasten ten laste van zijn winst brengen.
Het Gerechtshof in Den Haag wees deze vordering nog af.
Volgens de Hoge Raad is het huurrecht echter een vermogensrecht dat (mede) voor de onderneming wordt gebruikt. Daarom kan het tot ondernemingsvermogen worden gerekend.
Het is hierbij wél noodzakelijk dat de zzp’er vanuit zijn/haar huurhuis werk verricht voor de onderneming. De etikettering als ondernemingsvermogen leidt er vervolgens toe, dat de gehele huur ten laste van de winst mag komen – onder correctie van een gedeelte voor het privégebruik.

De uitspraak heeft enkel een terugwerkende kracht als het betreffende jaar nog open staat en er nog geen definitieve aanslag is opgelegd.
Tenslotte voor de volledigheid: zelfstandigen met een koophuis kunnen alleen kantoorkosten aftrekken als zij een ‘zelfstandige werkruimte’ hebben: een afzonderlijke ruimte met een eigen ingang, een eigen toilet en watervoorzieningen. Staatssecretaris Wiebes vindt dit verschil niet oneerlijk, want het moet als een steuntje in de rug van de zzp’er worden gezien.

Studiekosten of schenking?

iStock_000055460606_XXXLargeUITSNEDEHet nieuwe collegejaar weer is aangebroken. Dat betekent voor de studenten weer een flinke investering in boeken, collegegeld en andere zaken. Mag u als ouders de studiekosten voor uw uit- of thuiswonende kinderen betalen? Of beschouwt de Belastingdienst dit als een schenking, met heffing van schenkbelasting tot gevolg?

Studeren is een dure hobby. De overheid draagt hierin bij door middel van studiefinanciering. De studiefinanciering bestaat onder andere uit een lening en een prestatiebeurs.

  • De prestatiebeurs is afhankelijk van het inkomen van de ouders. De overheid vraagt ouders naar draagkracht bij te dragen in de studiekosten van de kinderen. Deze ouderlijke bijdrage wordt berekend door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
  • De lening is niet afhankelijk van het inkomen van de ouders. Iedereen mag maximaal € 1.027 per maand lenen gedurende maximaal 7 jaar. Na de studie moet de student de lening terugbetalen. Om te voorkomen dat uw kind een studieschuld opbouwt, draagt u wellicht meer bij in de studiekosten dan de ouderlijke bijdrage.

 

Als uw kind nog geen 21 is

Een studiebijdrage van een ouder aan het kind is normaal gesproken niet belast met schenkbelasting. Dat heeft staatssecretaris Wiebes aangegeven. Dit geldt in ieder geval voor een bijdrage voor een reguliere studie als uw studerende kind nog geen 21 jaar is. Of als uw kind een studie volgt die hij voor zijn 21e jaar is begonnen.

Als uw kind 21 jaar of ouder is

Is uw kind 21 jaar of ouder wanneer het een studie gaat volgen? Dan is er misschien sprake van een schenking. Deze schenking valt echter veelal onder de vrijstelling van schenkbelasting voor het voldoen aan een natuurlijke verbintenis.

Dit geldt ook voor de door de DUO berekende ouderbijdrage die u betaalt. En als u de kosten van studie en levensonderhoud voor uw kind betaalt om te voorkomen dat het kind bij DUO een studieschuld opbouwt.

Uitzonderingen

Er zijn uitzonderingen. Heeft uw zoon of dochter zelf een hoog inkomen of vermogen, en is het daardoor niet financieel afhankelijk van een ouderlijke bijdrage? Dan is een natuurlijke verbintenis niet snel aan de orde.

Vrijstelling schenkbelasting

Wilt u als ouder bijdragen aan de aflossing van een opgebouwde studieschuld? Dan krijgt u minder snel de vrijstelling wegens het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. Immers, de gunstige leningsvoorwaarden en terugbetalingscondities zullen niet snel leiden tot betalingsproblemen bij uw zoon of dochter. U kunt nog wel altijd gebruik maken van de jaarlijkse vrijstelling schenkbelasting van € 5.304. Of van de eenmalig verhoogde schenkvrijstelling van € 25.449.

 

De (on-)rechtvaardigheid van de belastingheffing over vermogen en beleggingen

 

Sinds 2001 kennen wij in Nederland de vermogensrendementsheffing. De laatste jaren is er veel discussie over de hoogte van het behaalde rendement. De Hoge Raad heeft hier op 10 juni haar visie op gegeven. Per 1 januari 2017 verandert er een en ander in de regeling. Wij zochten het voor u uit.

Vermogensrendementsheffing is de inkomstenbelasting die u betaalt over rendement van vermogen en beleggingen in Box 3, exclusief de eigen woning of het hoofdverblijf. Deze heffing wordt bepaald door uit te gaan van een fictief rendement van 4% over het saldo van vermogen minus schulden, exclusief de eigenwoning(-schuld). Hierover wordt 30% inkomstenbelasting geheven.

4% te hoog?

Dit systeem heeft als voordeel dat u relatief weinig belasting betaalt als u meer dan 4% rendement over het vermogen in een jaar behaalt. Valt echter het behaalde rendement lager uit dan 4%, dan betaalt u relatief veel belasting. De laatste jaren is, mede door de economische crisis, het behaalde rendement vaak lager dan 4%. En dus ontstaat er discussie: is het fictieve rendement van 4% niet te hoog vastgesteld? De Hoge Raad heeft hier in haar arrest van 10 juni haar mening over gegeven.

Casus: vakantiewoning in Noorwegen

Een inwoner uit Noorwegen bezit een Nederlandse vakantiewoning. Hij vindt dat de verschuldigde inkomstenbelasting in Nederland over het inkomen uit sparen en beleggen in Box 3 (in dit geval de vakantiewoning) een buitensporige last vormt. Het Hof Den Haag heeft deze stelling verworpen: het Hof vindt dat de Nederlandse systematiek met betrekking tot belastingheffing over vermogen – en daaruit volgend inkomen – niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ook is de wetgever bij de invoering van de huidige wetgeving binnen de geldende beoordelingsruimte gebleven.

De Hoge Raad bevestigde in haar arrest van 10 juni de overweging van het Hof Den Haag. Wel bracht zij een nuance aan: komt vast te staan dat het fictieve rendement van 4% voor een lange reeks jaren voor particuliere beleggers niet haalbaar is, kan er wel sprake zijn van schending van artikel 1 EP EVRM. In die situatie kan van de wetgever verlangd worden dat de hoogte van het fictieve rendement moet worden aangepast. Voor het jaar 2011 was hier volgens de Hoge Raad nog geen sprake van. Het huidige systeem van de vermogensrendementsheffing blijft daarom voorlopig nog bestaan.

Wijzigingen per januari 2017

Vanaf 1 januari 2017 verandert er een en ander:

  • Het fictieve rendement van 4% wordt losgelaten. Bij het rendement op spaargeld wordt gekeken naar een vijfjarig gemiddelde van bijvoorbeeld de rentestand voor direct opeisbare spaartegoeden. De Nederlandsche Bank publiceert deze.
  • Er wordt onderscheid gemaakt naar spaartegoeden en overige beleggingen. Hoe hoger het vermogen wordt, hoe hoger het aandeel aan beleggingen moet zijn. Afhankelijk van de hoogte van het vermogen stijgt de hoogte van het fictieve rendement.
  • Vanaf 2017 wordt voor spaartegoeden een fictief rendement van 1,63% gehanteerd. Voor overige beleggingen geldt een fictief rendement van 5,5%, Deze twee rendementen worden, afhankelijk van de hoogte van het vermogen, gewogen om zo aan een gemiddeld fictief rendement te komen.
  • Er geldt nog wel een heffingsvrij vermogen van € 25.000,- per persoon. Het tarief aan inkomstenbelasting, dat over het fictief rendement wordt geheven, blijft vooralsnog 30%.

 

Deze fictieve rendementen worden gehanteerd:

Box 3-vermogen Fictief rendement
0 – 25.000 0%
25.000 – 100.000 2,9% (nu 4%)
100.000 – 1.000.000 4,7% (nu 4%)
Meer dan 1.000.000 5,5% (nu 4%)

 

Tegemoetkoming particuliere beleggers

De Nederlandse fiscus komt hier de kleine particuliere beleggers tegemoet. Echter: zodra uw vermogen meer bedraagt dan € 100.000,- gaat u fors meer inkomstenbelasting betalen. Er wordt dan namelijk uitgegaan van een (nog) hoger fictief rendement. De jurisprudentie heeft zich nu uitgesproken over een fictief rendement van 4%. Bij de hogere vermogens loopt het tarief nu nog meer op. Te verwachten is, dat de komende jaren nog de nodige procedures over de vermogensrendementsheffing volgen.

De afwaardering van een lening

U sluit een zakelijke lening af. Vaak blijkt vervolgens dat De Belastingdienst aanneemt dat er sprake is van een onzakelijke lening. En het verlies op een onzakelijke lening is niet aftrekbaar. De bewijslast is moeizaam. Wat is de huidige stand van zaken omtrent dit vraagstuk?

Allereerst: wanneer is iets een onzakelijke lening? Als de geldlening is verstrekt onder zulke omstandigheden en voorwaarden dat een onafhankelijke derde deze lening niet verstrekt zou hebben. De onafhankelijke derde had de lening alleen verstrekt tegen een winstdelende rente.

Lening onder zakelijke voorwaarden
Wordt een lening onder zakelijke voorwaarden verstrekt, dan valt de lening in de ondernemingssfeer. De wijzigingen van de hoofdsom, zoals afwaarderingen, en de rente over deze hoofdsom maken onderdeel uit van de winst. De crediteur kan de lening aftrekken van de winst in het jaar van waardevermindering. Dit is mogelijk op grond van goedkoopmansgebruik (het voorzichtigheidsbeginsel).

Verlies niet aftrekbaar
Het verlies op een lening is echter niet aftrekbaar als sprake is van een onzakelijke lening. Over de onzakelijke lening is veel discussie. Een einde aan de stroom van jurisprudentie over dit onderwerp is nog niet in zicht.

Standpunt Belastingdienst
Als een schuldeiser een lening afwaardeert ten laste van het resultaat, stelt de Belastingdienst steeds vaker dat sprake is van een onzakelijke lening. De bewijslast voor de zakelijke lening en dus aftrekbare afwaardering rust op de belastingplichtige. En deze bewijslast is, zo blijkt in de praktijk, zeer moeizaam. Laat uw situatie daarom goed bekijken voordat u overgaat tot een afwaardering.